Als wereldwijd over alle volkeren en religies heen één feestdag intens moet gekoesterd worden is het 11 november. De dag waarop in 1918 de wapens werden neergelegd, en sindsdien symbool voor vrede. Net als de Britten zouden we in de weken daarvoor de klaproos – de poppy – moeten koesteren en dragen in bedrijven, overheidsdiensten, scholen. De wapens neer voor fysiek en mentaal geweld, maar de wapens wel opnemen voor een strijd voor meer verdraagzaamheid, dat is de boodschap.

 

Misschien is een spiegel wel het mooiste meubelstuk om die 11 november in onze woning goed te beginnen. Het verhaal van vrede begint immers elke dag opnieuw bij onszelf, niet bij de ander. Aanvaarden, misschien zelfs koesteren van het imperfecte start met ons spiegelbeeld. In die spiegel zien en accepteren dat elke ochtend ook voor onszelf fysiek en mentaal anders is, opent misschien ook een meer open blik op de leefwereld van de anderen. Vrede is zonder discussie synoniem van verdraagzaamheid.

Ik noteer in ons Vlaanderen heel wat waardevolle initiatieven om die verdraagzaamheid te promoten. Hippe tv-series over inclusie rond mensen met een handicap, populaire en zeer relevante prides waarin de LGTBQ-community oproept tot meer (h)erkenning, wetgevend werk om economische en sociale uitsluiting meer in te dijken, campagnes om de etnische diversiteit in onze samenleving te promoten, enz.

Terloops, oh wat was de uitzending ‘Durf te vragen’ over de Sikh-gemeenschap in ons land daarvan een mooi voorbeeld. Eén van de deelnemers pleitte daarin voor meer focus op de gelijkenissen dan op de verschillen. Ik draai het om, met hetzelfde resultaat als doel, maar precies omdat in mijn opinie de rijkdom in het verschil zit. Ik pleit daarom voor meer focus op de verschillen in de gelijkenissen.

De strijd is in dat opzicht verre van gestreden. Ik zeg daarom op 11 november overtuigd ja tegen een wapenstilstand voor fysiek geweld, ik zeg even overtuigd neen tegen een wapenstilstand voor allerhande vormen van intolerantie en ongelijkheid. Precies omdat die mentale, sociale en economische uitsluiting niet zelden de voorbode is, of zelfs hand in hand gaat met fysiek geweld : van huiselijke agressie tot internationale barbaarsheid.

Spiegeltje spiegeltje aan de wand.

Zijn we altijd even verdraagzaam en tolerant bij de beelden van vluchtelingen die in Europa om hulp komen vragen?

Zijn we altijd even genuanceerd bij berichtgeving over verdachten, waarvan onze rechtstaat nog moet uitmaken of het schuld of onschuld is, en in welke proportie dan wel?

Hebben we nog de zelfreflex om op de sociale media onze drang naar aandacht in te perken, en bashen en crashen van anderen achterwege te laten?

Hebben wij politici nog de moed om ‘neen’ te zeggen tegen het zoveelste enge en vluchtige mediaspelletje om de andere te beschadigen?

Hebben we nog de daadkracht om te kijken wie en wat achter de cijfers zit over kansarmoede, uitsluiting en daar ook naar te handelen in financiële, fysieke  en mentale hulpvaardigheid?

Hebben we nog de power om te kijken naar hij of zij die door ziekte of pech is uitgevallen in ons economisch model? Respecteren we al die vrijwilligers en mantelzorgers genoeg?

Kijken we nog met even veel appreciatie naar de zorgsector als in de covid-pandemie?

Hebben we nog de politieke moed om ethische en morele bezwaren tegenover bepaalde malafide regimes te laten primeren op economische belangen? Komt ethiek nog voor de portemonnee?

Hebben we de intellectuele moed om onze soms te spontane eerste reactie van afkeuring, meehuilen in het bos, even te counteren en ons daarin ook te ontwapenen?

Weten we dat 11 november ook Nationale Vrouwendag is, en die vrouwen helaas nog altijd moeten spreken over het dichten van de economisch-maatschappelijke kloof?

(…) nog tal, tal van vragen.

Met ‘In Flanders Fields’ schreef de Canadese legerarts John McCrae in de Eerste Wereldoorlog een beklijvend gedicht over de klaproos in de Westhoek, nadat zijn vriend daar in het domme oorlogsgeweld stierf bij een granaatontploffing. Schrijver-dichter Tom Lanoye vertaalde en bewerkte het als volgt.

In Vlaamse velden

In Vlaamse velden klappen rozen open
Tussen witte kruisjes, rij op rij,
Die onze plaats hier merken, wijl in ’t zwerk
De leeuweriken fluitend werken, onverhoord
Verstomd door het gebulder op de grond
Wij zijn de doden. Zo-even leefden wij.
Wij dronken dauw. De zon zagen wij zakken.
Wij kusten en werden gekust. Nu rusten wij
In Vlaamse velden voor de Vlaamse kust.
Toe: trekt gij ons krakeel aan met de vijand.
Aan u passeren wij, met zwakke hand, de fakkel.
Houd hem hoog. Weest gíj de helden. Laat de doden
Die wij zijn niet stikken of wij vinden slaap noch
Vrede - ook al klappen zoveel rozen open
In zovele Vlaamse velden.


Ik geef de versie integraal, want zo’n werkstuk laat zich niet vatten in een quote of een tweet. Laat ons die ‘poppy’ koesteren en opspelden. We dragen de klaproos voortaan net als eender welk lintje dat aandacht vraagt om ziekte of uitsluiting. Op Oekraïense slagvelden, en helaas ook vele andere met minder media-aandacht, sneuvelen de mooie rode vredesbloemen nog elke dag. Een poppy die voor mij symbool is van vredesgedachten, maar evengoed van een fysiek ongewapende strijd tegen onrecht.

  

Nahima Lanjri, volksvertegenwoordiger